@livewireStyle
header.home link

Uit de oude doos: van haver tot gort, graanteelt en -bewerking in België

Een tijdje geleden trokken we tijdens de graanoogst het veld in om die imposante maaidorsers van dichtbij aan het werk te zien. In een mum van tijd maait en dorst zo’n machine een heel graanveld. Die mechanische hulp kwam er echter pas in de 18e en 19e eeuw. Voordien - en dan spreken we van voor de Middeleeuwen - gebeurde de hele teelt, van zaaien tot oogsten, manueel. Het Centrum voor Agrarische Geschiedenis zette de hele evolutie mooi op een rijtje. Wij pikten er de interessantste weetjes uit:
28 augustus 2014  – Laatst bijgewerkt om 4 april 2020 16:21
Lees meer over:
Beeld: Stad Sint-Truiden, www.HetVirtueleLand.be, Centrum Agragische Geschiedenis

 

Een tijdje geleden trokken we tijdens de graanoogst het veld in om die imposante maaidorsers van dichtbij aan het werk te zien. In een mum van tijd maait en dorst zo’n machine een heel graanveld. Die mechanische hulp kwam er echter pas in de 18e en 19e eeuw. Voordien - en dan spreken we van voor de Middeleeuwen - gebeurde de hele teelt, van zaaien tot oogsten, manueel. Het Centrum voor Agrarische Geschiedenis zette de hele evolutie mooi op een rijtje. Wij pikten er de interessantste weetjes uit:

 

  • In onze streken worden vooral tarwe, rogge, gerst, triticale (kruising tussen tarwe en rogge) en in mindere mate haver geteeld. Vroeger maakten ook spelt en masteluin deel uit van het teeltgamma. De graanteelt was de belangrijkste landbouwteelt tot het in de eerste helft van de negentiende eeuw verdrongen werd door de aardappelteelt. Vandaag wordt in België bijna uitsluitend graan verbouwd om te gebruiken als veevoeder.
     
  • Het Vlaamse graanareaal verminderde stelselmatig, van meer dan de helft van het totale landbouwareaal in 1850 tot minder dan een derde in 1980, maar de opbrengst per hectare steeg als gevolg van zaadveredeling en het gebruik van kunstmeststoffen spectaculair: van minder dan 2000 kg per hectare in 1900 tot meer dan het drievoudige in 1980 en zowat het viervoudige in 2010. Hierdoor is de totale opbrengst van de graanteelt niet zo spectaculair gedaald als het areaal.
     
  • Graanstro was eeuwenlang een zeer nuttig restproduct. Niet elk stro was echter geschikt voor eender welke toepassing. Roggestro was bijvoorbeeld zeer geschikt als dakbedekking, maar helemaal niet als dierenvoeder. Van roggestro werden ook bijenkorven gemaakt of de zogenoemde stropoppen die tussen de dakpannen werden gestoken om doorsijpeling van regen of sneeuw te vermijden. Tarwestro werd dan weer gebruikt als bijvoeder voor het vee en de paarden of als ligstro.
     
  • Tot halverwege de negentiende eeuw gebeurde het zaaien van het graan uitsluitend met de hand. De boer droeg het zaaigraan op de arm, meestal in een zaaikleed, soms in een zaaikorf, vanaf het begin van de twintigste eeuw ook op de buik in een zaaibak en strooide het met de hand in brede bewegingen over het land. Het vereiste veel ervaring en concentratie om het graan gelijkmatig over de akker te verspreiden. Het zaaien was dan ook een klus die de boer of eventueel de meesterknecht voor zichzelf hield.
     
  • Die klus werd wel minder zwaar vanaf het begin van de 18de eeuw, door de komst van de meerrijige graanzaaimachine. Dit was één van de eerste machines die specifiek werd ontworpen om manuele agrarische arbeid te vervangen. Een eerste werkbaar prototype werd al in 1701 ontwikkeld door de Britse agronoom Jethro Tull. In 1844 werd de eerste zaaimachine op Belgische bodem uitgeprobeerd. Volgens de tellingen in 1895 waren er reeds ongeveer 5500 exemplaren in gebruik in de Belgische landbouw en vanaf het interbellum was de zaaimachine stilaan gemeengoed op de Belgische velden.
     
  • In augustus wordt het graan geoogst. Daarvoor wordt het liefst zo kort mogelijk bij de grond gemaaid. Dat maaien gebeurde in het begin ook handmatig. Eerst met de sikkel, die in Vlaanderen vanaf de late Middeleeuwen vaak werd vervangen door de zeis. Die kreeg in de zestiende eeuw dan weer concurrentie van de pik – een soort verkorte zeis die in de hand werd gehouden – met bijbehorende pikhaak waarmee het gemaaide graan werd bijeen gehaakt.
     
  • Maaien met de zeis of de pik was zwaar werk. Urenlang gebogen staan, telkens opnieuw kappen of maaien in liefst een zo vloeiend mogelijke beweging onder een vaak loden zon vergde de nodige kracht, uithouding en vaardigheid. Het waren bovendien werkdagen van 4-5 uur ’s morgens tot 8-9 uur ’s avonds wanneer het donker werd.
     
  • De graanoogst was echt teamwerk waar ieder zijn eigen taak had. Het maaien zelf was mannenwerk, maar daarnaast waren het de vrouwen en de kinderen die het gemaaide graan verder aanpakten. Dat moest immers worden gebonden tot schoven die op hun beurt rechtop werden gezet. Tenslotte werd na het maaien, maar vooraleer de graanschoven werden geladen op de wagen, nog het veld stap voor stap overlopen om de gevallen aren manueel op te rapen, het zogeheten arenlezen. Graan manueel maaien was dus zeer arbeidsintensief.
     
  • Na het maaien was het tijd om te dorsen of de graankorrels uit hun halmen te slaan. Voor het manueel dorsen van graan deed men in onze streken bijna uitsluitend beroep op een dorsvlegel. De dorsvlegel was een werktuig met een lange smalle steel waaraan meestal met een lederen band een kortere, zwaardere knuppel of slaghout was bevestigd. Hiermee klopte men op de uitgespreide en losgemaakte graanschoven waardoor de graankorrels uit de aren sprongen. Bij voorkeur werkte men met twee, drie of vier dorsers - tweeslag, drieslag of vierslag geheten - die dan in een ritmische afwisseling op de dorsvloer en het graan sloegen.
     
  • Ook voor deze taak bracht een nieuwe machine verlichting. De eerste ontwerpen voor een dorsmachine dateren al van in de achttiende eeuw. Maar het was pas rond 1850 dat in onze streken de dorsmachine een voorzichtige doorbraak kende. Dorsen met de vlegel was al een stoffige bedoening, maar dorsen met de dorsmachine veroorzaakte zonder meer een overvloed aan stof. Wie op de dorskast stond, was na verloop van tijd onherkenbaar. Vaak werden stofbrillen gedragen zoals men dat ook deed in het wielrennen of de autoraces. Het werk was bovendien niet ongevaarlijk. Menigeen heeft een vinger of een duim verloren.
     
  • Door een steeds toegenomen mechanisatie werd op goed 100 jaar tijd de totale werkduur om één hectare graan te maaien en te dorsen gedecimeerd van zowat 350 uur naar nauwelijks 35 uur. Nog eens enkele decennia verder – anno 2010 – is het hele proces in het beste geval herleid tot één, maximaal enkele uren werktijd per hectare.
 
 
 
Een uitgebreide fotoreportage van een hedendaagse oogstdag kan je vinden in het artikel "Een dag in het spoor van: de tarweoogst". In het artikel "Gespot op het veld: de graanoogst" vind je nog 17 weetjes over graan.
 
Het volledige verhaal ‘Van haver tot gort: Graanteelt en –bewerking in België, 1750-1970’ lees je op HetVirtueleLand.be.
 
In de reeks ‘Uit de oude doos’ haalt Veldverkenners in samenwerking met het Centrum Agrarische Geschiedenis elke maand een oude foto, met een verhaal dat verbazend actueel is, van onder het stof. 

Gerelateerde artikels