@livewireStyle
header.home link

Uit de oude doos: de winkel om de hoek

De meeste gemeentes hebben nog wel een zelfstandige bakker, slager, groente- of fruitwinkel. Het fenomeen van de buurtwinkel bestaat al lang, maar is doorheen de tijd sterk geëvolueerd. Vooral na WOII.
9 februari 2017  – Laatste update 4 april 2020 16:23
Beeld: Familie Verhoeyen in kruidenierszaak 'De Fruitkorf' in Merksem - archief familie Verhoeyen

 

De meeste gemeenten hebben nog wel een zelfstandige bakker, slager, groente- of fruitwinkel. Winkeliers die het gros van hun klanten nog bij naam kennen. Het fenomeen van de buurtwinkel bestaat al lang, maar is doorheen de tijd sterk geëvolueerd. Vooral na WOII: de afstand tussen werk en gezin nam toe, het aankooppatroon van de klanten en het assortiment in de rekken veranderde, er werd anders omgegaan met personeel, voedselveiligheid en kwaliteit,… Dit onder impuls van allerlei maatschappelijke evoluties, zoals de verhoogde mobiliteit, welvaart en toenemende reglementering.

Hieronder enkele weetjes uit ‘65 jaar (Antwerpse) winkelgeschiedenis’, vanuit het perspectief van de lokale winkelier. Het is gebaseerd op het gelijknamige project van het MAS, waarbij in totaal 57 Antwerpse winkeliers geïnterviewd werden over vroeger en nu:

  • Veel winkeliers uit de jaren 1950 kwamen uit families van winkeliers of landbouwers. Plattelandskinderen trokken naar de stad om als gast in de leer te gaan, en later een eigen winkel te openen.
     
  • Als winkelier waren werkdagen van 10 tot 12 uur geen uitzondering. Hoewel er in 1905 al een verplichte rustdag werd opgelegd, waren veel voedingswinkels in de jaren 1950 alle dagen open. In 1960 werd zondag een verplichte rustdag, maar dat werd later opnieuw versoepeld.
     
  • Omdat winkeliers vaak boven de winkel woonden, was er geen duidelijke scheiding tussen de zaak en het familieleven. Soms stond zelfs het kinderwiegje naast de toog.
     
  • Kinderen hielpen al vanaf jonge leeftijd mee in de winkel. Tot de jaren 1960. Steeds meer kinderen konden langer naar school gaan, en het werd minder vanzelfsprekend dat ze nadien in de winkel kwamen werken of de zaak overnamen.
     
  • In de Antwerpse polderdorpen waren winkels uit de jaren 1950-1970 meer dan eens een ‘dubbelzaak’: voedselverkoop werd gekoppeld aan een café, een kapperszaak of de verkoop van andere producten zoals kolen en textiel.
     
  • Wanneer men in de jaren 1950 een buurtwinkel binnen stapte, werd men bediend. Veel van de producten kwamen in de winkel aan in bulk. Bloem, suiker, koffie, enzovoort werden bijgehouden in grote bakken of blikken dozen. De winkelier woog de gewenste hoeveelheid af en verpakte die in papieren zakjes, krantenpapier of flessen. Charcuterie en kaas werden voor de klant afgesneden.
     
  • Met de opkomst van de supermarkten vanaf het einde van de jaren 1950, leerden klanten stilaan het begrip zelfbediening kennen. Ze konden zelf hun aankopen uit de rekken nemen en een keuze tussen verschillende merken maken. Steeds meer producten werden voorverpakt en in vaste hoeveelheden aangeboden.
     
  • De aanwezigheid van een internationale haven maakt het voor winkeliers in de stad Antwerpen gemakkelijker om exotische producten aan te kopen. Zo waren er in de jaren 1960 bijvoorbeeld al courgettes en paprika’s verkrijgbaar.
     
  • Na WO II gingen steeds meer vrouwen buitenshuis werken. Zo bleef er minder tijd over voor boodschappen en koken. Handige winkeliers begonnen daarom te experimenteren met eigen bereidingen. Beenhouwers en kaaswinkels boden bijvoorbeeld belegde broodjes aan. Dat sloeg aan bij studenten en werknemers uit de omgeving. Ook de bereide slaatjes waren een succes.
     
  • In de Antwerpse Seefhoek kwamen veel arbeidersgezinnen wonen. In een tijd dat vlees een luxeproduct was, bleken daar vooral de goedkopere producten populair, zoals spek, kop en beuling (bloedworst). Beenhouwers begonnen ’s nachts bouillon te trekken in de ketels waarin overdag charcuterie werd bereid. ’s Ochtends werden groenten toegevoegd. De soep was een ideale maaltijd voor de dokwerkers en havenarbeiders uit de wijk.
     
  • Een goede bereikbaarheid was een belangrijke factor bij de keuze van het winkelpand. Veel lokale voedingswinkels lagen om die reden op de hoek van twee straten of in de nabijheid van het openbaar vervoer. Wanneer er een halte voor de deur was, steeg de verkoop.
     
  • De mobiliteit van personen en goederen nam tijdens de tweede helft van de 20ste eeuw enorm toe. De auto werd steeds belangrijker, bijvoorbeeld voor de levering van voedingswaren aan huis. Dat laatste was in de jaren 1950-1960 niet uitzonderlijk. Klanten plaatsten telefonisch een bestelling of kochten in de winkel producten om ze nadien thuis te laten leveren. Sommige winkeliers organiseerden zelf verkooprondes.
     
  • Veel winkeliers leerden hun vak door te werken in de winkel. Maar binnen het slagers- en bakkersambacht groeide aan het begin van de 20ste eeuw de vraag naar een professionele opleiding. Daarin kon men extra aandacht schenken aan receptuur, vaardigheden en hygiëne.
     
  • Tot aan WO II was het onder beenhouwers gebruikelijk dat ze zich toelegden op één type vlees. Zo waren er aparte winkels voor paarden-, varkens-, runds- en lamsvlees. Veel slagerszonen en -gasten leerden al doende de stiel toegepast op één diersoort. De oorlog bracht daar verandering in. Beenhouwerszonen schreven zich in voor een opleiding aan een vakschool, om opeising door de bezetter te omzeilen. Tijdens hun opleiding leerden ze niet alleen het vlees van meerdere diersoorten in plaats van slechts één diersoort te versnijden, maar leerden ze ook de finesses van de bereiding van charcuterie.
     
  • In de sector van brood en banket is het aantal voorbereide producten sinds de jaren 1960 sterk gestegen. De aanmaak van sommige producten is verschoven van het bakkersatelier naar gespecialiseerde bedrijven of industriële productielijnen. Confiserie en chocolade bijvoorbeeld wordt nu vaak aangekocht via een leverancier. Het is voor velen te tijdrovend en te weinig winstgevend om het zelf te maken. Bij andere bakkers worden het gebak en brood kant-en-klaar geleverd. Soms moet de winkelier het brood nog een keer ‘opbakken’ en het gebak afwerken. Men spreekt dan over een ‘koude bakker’.

 

Het volledige verhaal ‘De winkel om de hoek’ lees je op de website van het Centrum Agrarische Geschiedenis: www.HetVirtueleLand.be.

 

In de reeks ‘Uit de oude doos’ haalt Veldverkenners in samenwerking met het Centrum Agrarische Geschiedenis elke twee maanden een oude foto, met een verhaal dat verbazend actueel is, van onder het stof. 

Gerelateerde artikels