@livewireStyle
header.home link

Uit de oude doos: de landbouw evolueert (19de en 20ste eeuw)

Als gevolg van de invoer van goedkopere landbouwproducten uit onder meer de VS en Oekraïne, moest de Belgische landbouwsector zich vanaf het eind van de 19de eeuw heroriënteren. Akkerbouw boette in aan belang in het voordeel van veeteelt en tuinbouw. Bovendien werd het werk steeds meer gemechaniseerd.
3 april 2014  – Laatste update 4 april 2020 16:21
Beeld: Centre d’archives de la Fédération Wallonie-Bruxelles – Centrum Agrarische Geschiedenis, www.HetVirtueleLand.be

 

Vanaf het laatste kwart van de 19de eeuw wordt de West-Europese markt overspoeld met goedkope buitenlandse landbouwproducten, zoals graan uit de Verenigde Staten en Oekraïne. Voor de consument (en zijn portefeuille) is deze ‘Agricultural Invasion’ een weldaad, maar voor de landbouwer het begin van een zware crisis. Als gevolg daarvan kent de Belgische landbouw een fameuze heroriëntering. In de 18de en 19de eeuw nam akkerbouw nog een centrale plaats in op het boerenerf, maar vanaf 1870-1880 verschuift het accent naar veeteelt en tuinbouw. Tegelijkertijd wordt het (veld)werk steeds meer gemechaniseerd. Op de foto hierboven zie je bijvoorbeeld één van de eerste tractormodellen, een hulpmiddel waar de boeren steeds meer beroep op gingen doen. Ook en vooral op het vlak van wetenschappelijk onderzoek, voorlichting en onderwijs werden opmerkelijke inspanningen geleverd. De landbouw onderging in de 19de en 20ste eeuw duidelijk een evolutie.

 

Enkele weetjes over die opmerkelijke evolutie:

1. De industrie wordt belangrijker

  • De uitbouw van het spoornetwerk vanaf 1885 zorgde voor de ontsluiting van het platteland. Boeren geladen met koopwaar namen de 'boerentram’, op weg naar de wekelijkse markt in de nabijgelegen centrumplaats. De invoering van goedkope spoorabonnementen in 1870 creëerde bovendien een stroom van pendelaars die in de stad gingen werken. Een klein station als Scherpenheuvel, gelegen in het economisch weinig ontwikkelde Hageland, had rond 1900 het grootste aantal weekabonnementen van heel België.
  • Vanaf 1890 kwam de voedingsindustrie sterk op in België. Nieuwe productie- en bewaartechnieken, een groter aanbod van fruit en groenten door de heroriëntering van akkerbouw naar tuinbouw en de stijgende welvaart waren hiervan de oorzaken. De regio Leuven, met conservenfabrieken zoals Marie-Thumas of Jacobs, werd hiervan het centrum. 
  • Vanaf het begin van de 20ste eeuw verloor de landbouwsector in zijn concurrentiestrijd met de industrie systematisch terrein. Tussen 1896 en 1910 daalde het aantal landbouwers van 775.000 tot 580.000. Ook gingen steeds minder mensen als arbeider werken in de landbouwsector. Het aandeel in de totale economisch actieve bevolking daalde in dezelfde periode van 31 procent naar 22 procent.
  • De landarbeiders en dagloners – landbouwers die tijdens het seizoen buitenshuis gingen werken op landbouwbedrijven in Wallonië, Noord-Frankrijk, Nederland of Duitsland – verdwenen na 1900 geleidelijk uit beeld. In de industrie vonden ze een nieuwe en alleszins beter betaalde job. Voor de grootste boerenbedrijven was het tekort aan landarbeiders de eerste aanzet tot mechanisering, de kleinere bedrijven kregen het werk nog gebolwerkt mits inzet van alle familieleden.
 

2. Veeteelt, tuinbouw en machines worden belangrijker

  • Vlees was lange tijd het voorrecht van de rijke burger. Maar door de stijgende welvaart na 1895 en de toegenomen vleesproductie kwam het ook op het bord van de gewone man terecht. Rond 1910 verorberde de gemiddelde Belg bijna evenveel varkens- als rundsvlees. Kip was op dat moment nog een dure en exclusievere vleessoort. 
  • De Belgische tuinbouw was in het begin van de 20ste eeuw vermaard voor de productie van enkele delicatessen en luxeproducten, zoals asperges, witloof en bloemkool. Tuinbouw, zo zou koning Leopold II ooit gezegd hebben, was de 'bijouterie de l'agriculture belge'.
  • De commerciële pluimveeteelt groeide vanaf het eind van de 19de eeuw uit tot een lucratieve sector. Kippen en vooral eieren vonden steeds meer afzet bij een koopkrachtig (vooral stedelijk) publiek. De introductie van broedmachines uit de Verenigde Staten maakte de groei van de pluimveestapel na de Eerste Wereldoorlog mogelijk. De warmte werd geproduceerd door een petroleumlamp of een kolenkachel. 
  • Volgens de landbouwtelling van 1910 telde België op dat moment ongeveer 750 'locomobiles'. Met paarden werden ze naar het veld gesleept. De eerste tractor met brandstofmotor werd al in 1904 vanuit Groot-Brittannië ingevoerd. Tijdens het interbellum waren tractoren echter nog steeds een zeldzaamheid op de Belgische akkers. Trekkracht kwam voor de Tweede Wereldoorlog nog altijd vooral van paarden. Tussen 1950 en 1959 daalde het aantal trekpaarden van 187.000 tot 138.000. Tegelijkertijd nam het aantal landbouwtractoren toe van 8.000 tot 41.000.
 

3. Kunstmest doet zijn intrede

  • De ontdekking door Liebig in 1839 dat planten niet alleen door natuurlijke, maar ook door kunstmatig samengestelde meststoffen kunnen worden gestimuleerd om te groeien, betekende zonder meer een revolutie in de landbouw. Zowel de overheid als de boerenbonden promootten het gebruik. Aan het begin van de 20ste eeuw kende België de hoogste rendementen voor rogge, gerst, haver en aardappelen ter wereld, en het op één na de hoogste voor suikerbieten. Dit succes werd aan het gebruik van kunstmest toegewezen.
 

4. Boerenzonen krijgen eigen landbouwscholen en boeren eigen landbouwverenigingen

  • Onder impuls van het Ministerie van Landbouw, opgericht in 1884, werd ten slotte sterk ingezet op de uitbouw van een landbouwonderwijsnet. Vanaf 1890 kende België een echte onderwijsgolf, die heel wat landbouwscholen tot stand bracht. Er ontstonden ook landbouwhuishoudscholen, waarin meisjes van het platteland voorbereid werden op hun latere taak als huisvrouw. 
  • De agrarische crisis van de late 19de eeuw stimuleerde de boeren om de krachten en middelen te bundelen. Meerdere vrije landbouwverenigingen werden opgericht. Boerenbond, de grootste belangenvereniging van boeren in België, werd opgericht in 1890. Rond 1930 was de vereniging een machtig apparaat dat zijn leden een heel gamma aan diensten kon aanbieden. 
 

Het volledige verhaal ‘In de greep van de vooruitgang’ lees je op HetVirtueleLand.be

In de reeks ‘Uit de oude doos’ haalt Veldverkenners in samenwerking met het Centrum Agrarische Geschiedenis elke maand een oude foto, met een verhaal dat verbazend actueel is, van onder het stof. 

Gerelateerde artikels