@livewireStyle
header.home link

Uit de oude doos: Belgische boer-kolonisten in Katanga

Vanaf 1910 migreerden Belgische boeren onder begeleiding van de overheid naar Katanga, de meest zuidelijke provincie in Belgisch Congo. De boer-kolonisten in Katanga ontwikkelden zich geleidelijk tot een kleine maar sterke gemeenschap die tot aan de onafhankelijkheid van Congo een belangrijke rol zou spelen in de landbouwontwikkeling van Katanga.
6 augustus 2018  – Laatste update 4 april 2020 16:23

Vanaf 1910 migreerden Belgische boeren onder begeleiding van de overheid naar Katanga, de meest zuidelijke provincie in Belgisch Congo. De boer-kolonisten in Katanga ontwikkelden zich geleidelijk tot een kleine maar sterke gemeenschap die tot aan de onafhankelijkheid van Congo een belangrijke rol zou spelen in de landbouwontwikkeling van Katanga.

Door specifiek Belgische landbouwers aan te trekken, wilden de koloniale bestuurders het land zichtbaar cultiveren en bezetten door Belgen. Landbouwcentra werden gezien als een pénétration pacifique, een niet-agressieve maar duidelijk zichtbare bezettingsstrategie. Als één van de weinige regio’s in Congo met een gematigde temperatuur werd Katanga gezien als de ideale plaats om de Belgische migratie aan te sturen. Een heuse waterval aan brochures, tijdschriften en boeken kwam op gang.

Het landbouwkolonisatieproject werd uitgewerkt door de landbouwdienst, die in 1910 werd opgericht. Deze dienst moest voor een wetenschappelijk onderbouwd landbouwbeleid zorgen en zo een streep trekken onder de verschrikkelijke praktijken van de rubberteelt en ivoorhandel onder Leopold II. De dienst stond in voor de bouw van de boerderijen en de aankoop van werktuigen voor de kolonisten. Het had ook een wetenschappelijk georiënteerd landbouwprogramma met advies aan de kolonisten over methodes en keuzes van teelten. Nog voor de Belgische overheid kolonisten naar Katanga stuurde, zette een privé-initiatief de eerste stappen in de landbouwkolonisatie. De Compagnie foncière, agricole et pastorale du Congo richtte tussen 1909 en 1912 acht boerderijen op dichtbij de in 1910 gestichte stad Elisabethville (het huidig Lubumbashi). In 1912 werd de organisatie bij een gebrek aan budget geliquideerd; de boerderijen werden overgenomen door de landbouwdienst van de staat.

Thuis in Snelleghem, Congo

De boerderijen waren samengebracht in nieuwe ‘dorpen’. Door het uitzicht van een typisch Belgisch dorp te kopiëren, moesten de boeren er zich thuis voelen. Zelfs de namen moesten de huiselijke sfeer overbrengen: Snelleghem, Nieuwdorp, Welghelegen en Bellefontaine werden speciaal voor het landbouwproject opgericht.

Bij de selectie van de boerenmigranten werd veel belang gehecht aan vier elementen: de nationaliteit, een eventueel strafblad, de instemming van de echtgenote en de beroepskennis. De overheid promootte ook de migratie van gezinnen: kandidaten die met vrouw en kinderen wilden migreren, kregen voorrang.

Geen succes van bij de start

Het dagelijks leven in Katanga was niet eenvoudig. Aanvankelijk teelden de Belgische boeren in kleine bedrijfjes vooral groenten, maïs en zoete aardappelen. Door het jaarlijkse regenseizoen werden de gewassen blootgesteld aan overvloedige regen en een hoge vochtigheidsgraad, wat insectenplagen met zich meebracht die meermaals de oogst vernielden.

De aanwezigheid van de tseetseevlieg in de regio zorgde ervoor dat de veestapel werd gedecimeerd door de slaapziekte. De boeren konden dus ook geen lastdieren inzetten. De beschikbare transportmiddelen beperkten zich tot de trein en de fiets. De gewassen van de boeren moesten dan ook ofwel via de spoorweg ofwel door inheemse dragers te voet naar Elisabethville worden gebracht.

Hoewel van de boeren een zeker startkapitaal werd geëist, bleek de meerderheid toch te bestaan uit arme gelukzoekers. Door het tekort aan beschikbare landbouwgrond in Vlaanderen, trokken relatief veel Vlaamse boeren naar het buitenland om daar hun geluk te beproeven. Canada en de Verenigde Staten waren wel veel populairder dan het onbekende Katanga. Uiteindelijk zou de meerderheid van de boeren het geen vier jaar uithouden, maar de eerste stap was gezet en de overigen konden domeinen uitbouwen van wel 1500 hectaren groot.

De boeren waren evenwel met te weinig om voldoende te produceren voor de industrie en de stad Elisabethville, waardoor voedsel uit de Britse kolonies moest worden geïmporteerd. De afhankelijkheid van de Britse buren was sterk tegen de zin van de administratie en leek het eigenlijke doel van de landbouwkolonisatie – de versterking van de Belgische positie in Katanga – tegen te werken.

Gestage groei na WO1

Budgettaire beslommeringen en de toenemende kritieken in zowel Katanga als België legden het project tijdelijk stil in 1913. De uitbraak van de oorlog in 1914 betekende dan ook het definitieve einde van het kolonisatieproject. Er werden na de oorlog geen nieuwe boeren geronseld om in Katanga een landbouwbedrijf op te richten.
Toch betekende dit niet het einde van de landbouwkolonisatie in Katanga. De lokale landbouwdienst bleef de boeren verder ondersteunen tijdens de oorlog en nadien. De boeren die de moeilijke eerste periode hadden doorworsteld, hadden zich ondertussen ook aangepast aan de mogelijkheden in Katanga. Verschillende boeren diversifieerden hun teelten en kregen meer aandacht voor fruit en veeteelt. Dit betekende ook de start van grotere bedrijven en plantages.

Vanaf 1923 nam het Comité Spécial du Katanga (CSK), op vraag van de koloniale administratie, officieel de ondersteuning van de landbouwkolonisatie over van de Belgische regering. De Belgische boeren werden aangemoedigd om te investeren in het fokken van runderen voor vlees- en melkproductie. De inspiratie voor de uitbouw van de veeteelt haalde het CSK bij de Britse buurkolonies Rhodesië en Zuid-Afrika. Katanga was tot dan toe afhankelijk van de import van vlees uit deze kolonies, waar blanke boeren grote veeteeltbedrijven uitbaatten.

De boeren die de eerste zware jaren hadden overleefd, werkten steeds nauwer samen en vormden een sterke lobbygroep tijdens het interbellum. De Association Agricole vertegenwoordigde de boeren bij de lokale administratie en een landbouwerscoöperatie moest de zware financiële lasten helpen torsen.

De boerengemeenschap in Katanga groeide gestaag, hoewel er tot na 1945 geen nieuwe boeren werden geronseld. In 1914 waren er in Katanga 20 Belgische en 17 buitenlandse boeren. In 1920 waren 60 Belgische landbouwers actief en 40 buitenlanders. Samen bestuurden ze zo’n 85 boerderijen in Katanga. Met de economische crisis van de jaren 1930 gingen verschillende Belgen opnieuw op zoek naar een betere toekomst in de kolonie, en na de Tweede Wereldoorlog steeg het aantal Belgen in de kolonie explosief. In 1958, aan de vooravond van de Congolese onafhankelijkheid, telde Katanga 207 Belgische boeren.
 

Het volledige verhaal 'Belgische boeren naar Congo. Boerenmigratie en landbouwkolonisatie in Katanga, 1910-1960' lees je op de website van het Centrum Agrarische Geschiedenis.

In deze reeks haalt Veldverkenners in samenwerking met het Centrum Agrarische Geschiedenis elke twee maanden een oude foto, met een verhaal dat verbazend actueel is, van onder het stof.

[beeld: in: Hock, A. 'Missions dans le Katanga. 2. L'agriculture au Katanga: possibilités et réalités, in: Travaux du groupe d’études colonials de l’Institut Solvay, Brussel, 1912, p. 306, op: erfgoedbank www.hetvirtueleland.be, Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)]

Gerelateerde artikels