@livewireStyle
header.home link

Uit de oude doos: honger tijdens de Eerste Wereldoorlog

Het is inmiddels 100 jaar geleden dat Duitsland ons land binnenviel en bezette. Op het vlak van voedselbevoorrading rezen al snel problemen.
30 januari 2014  – Laatste update 4 april 2020 16:21
Lees meer over:
Beeld: In Flanders Fields Museum - www.HetVirtueleLand.be, Centrum Agrarische Geschiedenis

 

Dit jaar herdenken we de Groote Oorlog. Het is inmiddels 100 jaar geleden dat Duitsland ons land binnenviel en bezette. Op het vlak van voedselbevoorrading rezen al snel problemen: om het Duitse leger te voeden, werd vee, graan, groenten, veevoeder en meststoffen opgeëist. Een deel daarvan werd naar Duitsland uitgevoerd - tegen alle afspraken in - terwijl de Belgische bevolking honger leed. De boeren slaagden er ondanks alles in gewassen te telen en enkele stuks vee te houden. Door de voedselschaarste werden voor die producten woekerprijzen betaald. Dat de landbouwers daarbij wel voeren, werd hen niet door iedereen in dank afgenomen, zoals de spotprent uit 1916 hierboven illustreert.


Meer weetjes over de voedselvoorziening tijdens de Eerste Wereldoorlog:

  • Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog was ons land slecht voorbereid op het vlak van voedselbevoorrading. Voor heel wat grondstoffen en landbouwproducten was België al decennialang afhankelijk van import. Alleen voor aardappelen, margarine, suiker, groenten en fruit voorzag het land nog in de eigen behoeften, maar bijvoorbeeld broodgranen werden voor bijna driekwart uit het buitenland ingevoerd. De Belgische landbouw was bovendien afhankelijk van ingevoerde meststoffen, veevoeders, zaden en pootgoed.
  • Na de Duitse inval op 4 augustus 1914 werd België een wingewest voor het Duitse leger. Alle strategische grondstoffen zoals papier en benzine maar ook landbouwproducten als aardappelen, tarwe, groenten, fruit en bier werden vanaf 1915 onder toezicht geplaatst van Duitse ‘Zentrales’. Zij dienden officieel om de verdeling van het voedsel over het bezette land te regelen, maar in de praktijk om een deel van de Belgische producten naar Duitsland te versassen. 
  • Opeisingen van rundvee en andere levensmiddelen werden verantwoord als noodzakelijk voor de bevoorrading van het Duitse leger. De schattingen over het totaal aantal opgeëiste dieren lopen uiteen. Sommigen menen dat er tussen 1914 en 1918 560.000 runderen, 250.000 varkens, 35.000 schapen en geiten, 92.000 paarden en 1.690.000 stuk pluimvee werden opgeëist, maar volgens anderen ging het om aantallen dubbel zo hoog. In West-Vlaanderen overleefde slechts één derde van het rundvee de oorlog.
  • Door het stilvallen van de import bleef België ook verstoken van meststoffen. De bezetter had een groot deel van alle binnenlandse mest opgeëist. Er ontstond een vicieuze cirkel: geen import van voeder en mest, minder eten voor dieren, een felle afbouw van de veestapel, minder natuurlijke mest, waardoor de gewassen op hun beurt minder goed groeiden, de landbouwproductie instortte, de voedselbevoorrading in het gedrang kwam, enzovoort.
  • Door de vele opeisingen en het gebrek aan grondstoffen daalde het voedselaanbod. De prijzen voor wat toch geteeld kon worden, schoten pijlsnel de hoogte in. Ondanks de instelling van maximumprijzen door het Duitse bewind floreerde de zwarte markt als nooit tevoren. Vooral rijke burgers waren bereid om soms tot het tienvoudige van de normale waarde te betalen. Eieren werden soms zelfs verkocht nog voor ze gelegd waren. 
  • De woekerprijzen die landbouwers ontvingen voor hun producten, maakten hen tijdens de oorlog niet populair. Na de oorlog deed de Belgische Boerenbond veel moeite om de perceptie ten opzichte van de boeren te verbeteren. Wekelijks verschenen in ‘De Boer’ verdedigende artikels.
  • Zowel de Boerenbond als het Nationaal Hulp- en Voedingscomité (NHVC), een private organisatie die goederen aanvoerde en verdeelde onder de bevolking, lanceerden initiatieven om de voedselschaarste van de Belgische bevolking aan te pakken. In elk dorp werden dagelijks openbare soepbedelingen met een snee brood georganiseerd. Bovendien werden tips gegeven voor het bereiden van een evenwichtige maaltijd met schaarse middelen. Zowel de Boerinnenbond als het NHVC brachten talrijke brochures uit, bijvoorbeeld over hoe brood te vervangen door rijst en maïs, vlees door vis en mosselen, en boter door goedkopere vetstoffen. Vijvers, rivieren en kanalen kregen plots talrijke amateur-vissers op bezoek. 
  • In de steden en dorpskernen was de voedselnood het hoogst. Het Werk van den Akker, sinds 1896 de koepelorganisatie voor de Belgische volkstuinen, stimuleerde de bevolking er om moestuinen aan te leggen. Alle beschikbare terreinen, of ze nu in handen waren van particulieren, de staat of de gemeente, werden omgevormd tot hoogproductieve tuinbouwgrond. Groenten, fruit en vooral aardappelen waren de voornaamste teelten. Als meststof werd meestal stadsbeer of mest van huisdieren gebruikt. Bermen, onverkochte bouwgrond, opgeruimde storten, omgespitte stadsparken… werkelijk alle lapjes grond werden mettertijd benut. In 1914 waren 16.000 families met ongeveer 800 hectare aangesloten; in 1918 maar liefst 180.000 families, goed voor 7300 hectare.
  • De oorlogsschade aan de Belgische landbouw was enorm. Vooral de landbouwgronden in de Westhoek waren ernstig getroffen. In de arrondissementen Diksmuide en Ieper was het volledige landbouwareaal verwoest, zowat 68.000 hectare, en moesten twee steden en 68 dorpen heropgebouwd worden. 
  • Bij de Vrede van Versailles vertegenwoordigde de Leuvense professor Leopold Frateur de Belgische landbouw. In tegenstelling tot de algemene Belgische eisen, was er een gematigde opvatting in verband met het landbouwthema. Men wilde geen wraak. Een teruggave van de gestolen goederen, vooral van de prijspaarden, volstond. Eigenaars van opgeëiste fokpaarden dienden de nodige bewijsstukken - inclusief een beschrijving van het paard - voor te leggen als zij hun dier terug wilden. Concreet vroeg België 10.200 paarden, 92.000 runderen, 20.200 schapen en 15.000 varkens terug. De gevraagde dieren vormden nog geen 10 procent van de veestapel die effectief verloren ging.
  • De Eerste Wereldoorlog veranderde het landbouwbeleid in heel Europa ingrijpend. De overheid kreeg meer ruimte om de sector te sturen en te beschermen, zodat de bevolking in de toekomst geen honger meer zou moeten lijden.

 


Het volledige verhaal ‘Landbouw en voeding tijdens de Eerste Wereldoorlog’ lees je op HetVirtueleLand.be

In de reeks ‘Uit de oude doos’ haalt Veldverkenners in samenwerking met het Centrum Agrarische Geschiedenis elke twee weken een oude foto, met een verhaal dat verbazend actueel is, van onder het stof. 

Gerelateerde artikels