@livewireStyle
header.home link

Uit de oude doos: het platteland maakt kennis met cake, biscuits en soufflé

In de eerste helft van de 20ste eeuw waren desserts nog letterlijk ‘ingeburgerd’: ze maakten hoofdzakelijk deel uit van de stedelijke, burgerlijke cultuur. Op het platteland maakte het zoete nagerecht voorzichtig zijn intrede, mede dankzij de dessertrecepten in De Boerin. Een kort overzicht van deze boeiende evolutie.
29 januari 2018  – Laatste update 4 april 2020 16:23
Beeld: ‘in: De Boerin: Maandschrift voor de Landelijke Huishoudster. Orgaan der Boerinnenkringen van Vlaamsch-België, 21, januari 1933, Boerinnenbond, KADOC – KU Leuven.

 

In de eerste helft van de 20ste eeuw waren desserts nog letterlijk ‘ingeburgerd’: ze maakten hoofdzakelijk deel uit van de stedelijke, burgerlijke cultuur. Op het platteland maakte het zoete nagerecht voorzichtig zijn intrede, mede dankzij de dessertrecepten in De Boerin, het maandschrift van de Belgische Boerinnenbond.

De Boerin geeft dan ook een mooie inkijk in de prille dessertcultuur op het Vlaamse platteland. Dat platteland volgde voorzichtig de stedelijke trend: steeds vaker, maar vooral steeds specialer dessert. Het platteland was stilaan toe aan biscuit, ‘koninklijke taart’ of soufflé, steevast met suiker.

Toch was De Boerin niet louter trendvolger. Het blad legde duidelijk eigen klemtonen. De dessertrecepten moesten de zaak waar De Boerin voor stond, verdedigen. Anders dan in de stad, was er op het platteland steeds melk en fruit. En desserts op tafel, zeker op zon- een feestdagen, zorgden voor ‘hechte gezinnen’.

 

Een kort overzicht van die boeiende evolutie:

  • Desserten stonden in de eerste helft van de 20ste eeuw vooral op het menu van de stedelijke burgerij. Op het platteland maakte het in die periode zijn voorzichtige intrede, mede dankzij boerinnenverenigingen zoals de Belgische Boerinnenbond.
     
  • Dessert was er op het platteland alleen bij speciale gelegenheden. En het was bescheiden zoets, zoals rijstebrij, pannenkoeken of wafels. Niet toevallig waren dat nagerechten die ook zonder suiker konden worden klaargemaakt.
     
  • De stedelijke burgerij had een ander eetpatroon dan de plattelandsbevolking. Het was in alle opzichten gevarieerder. Het zoete equivalent van primeurs zoals asperges en vlees zoals escalope, waren koekjes, chocolade en biscuit.
     
  • Tussen 1880 en 1910 halveerde de prijs van suiker. Die prijsdaling zorgde voor een stijging in het suikerverbruik. Tussen 1900 en 1905 steeg het gemiddelde suikerverbruik per hoofd en per jaar van 5 naar 10 kg.
     
  • Vanaf 1906 verenigden de plattelandsvrouwen zich, naar Amerikaans voorbeeld. De boerinnengilden deelden het doel van het huishoudonderwijs: ideale huisvrouwen en moeders vormen. De Boerenbond groepeerde in 1911 ‘zijn’ boerinnengilden in de Belgische Boerinnenbond. Het succes van die vereniging was groot. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog waren ruim 15.000 vrouwen lid, in 136 lokale afdelingen.
     
  • In al die afdelingen werden vormingscursussen georganiseerd en activiteiten opgezet. En wie zich abonneerde kreeg De Boerin toegestuurd, het Maandschrift voor de landelijke huishoudster. De Boerin werd in 1914 gedrukt op een oplage van 13.500 exemplaren. Vijfentwintig jaar later, aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, was de oplage bijna vertienvoudigd met een oplage van bijna 120.000 exemplaren. De lage abonnementsprijs (60 centiemen in 1911) maakte het blad erg toegankelijk.
     
  • De Boerin wilde het burgerlijke eetpatroon met voorgerecht, hoofdgerecht en dessert introduceren op het platteland. De dessertrecepten werden als het meest vernieuwend en daarom aantrekkelijk beschouwd. In de eerste jaargang van De Boerin verscheen een fictieve dialoog tussen een moeder en haar dochters die dat mooi illustreert. Moeder: “Wel, er staan in De Boerin, verscheidene gebakken die mij aanstaan en daarbij niet veel kosten. Morgen dus moogt ge er eens een maken, ge zult het er mede leeren.” Dochters: “ Dank u Moeder! En als het wel gelukt is, dan zullen wij het met de kermis ook eens maken in plaats van rijstpap, want het is alle jaren rijstpap.”
     
  • De Boerin maakte de belofte om geregeld dessertrecepten te zullen delen waar: gemiddeld één dessertrecept op vijf in de rubriek ‘Onze Keuken’ voor de periode 1909-1940.
     
  • Vanaf de tweede helft van de jaren ‘30 braken soberdere tijden aan. En ook de seizoenen bepaalden mee het ritme: vooral in de winter verschenen recepten voor nagerechten. Net in de winterperiode werden ook heel wat katholieke feesten gevierd: van Allerheiligen en Allerzielen, over Sint-Maarten en Sinterklaas tot Kerst en nieuwjaar, Driekoningen en Lichtmis. Huisvrouwen die hun man verwenden met desserts, zouden hen – zeker ’s winters – ook weghouden van 'het café of ander verderfelijk vertier'.
     
  • De recepten waren niet alleen relatief talrijk, maar ook vernieuwend, toch voor het platteland. Voor wafels, pannenkoeken, oliebollen en rijstebrij werd wel eens een recept opgenomen, maar het waren vooral taarten en andere soorten gebak die bekend werden gemaakt.
     
  • Vanaf 1923 leerden de lezeressen biscuit maken en vanaf 1925 cake. Cake was een ‘exotisch’ recept. Het kwam overgewaaid uit Groot-Brittannië. Maar De Boerin was ervan overtuigd dat ‘dit gebak even goed in Vlaamsche als in Engelsche gezinnen zal smaken.’
     
  • Uitzonderlijk was een recept nog exotischer. In 1936 leerde De Boerin hoe ananasroom werd gemaakt. Maar met dergelijke ‘folies’ mocht niet overdreven worden: “Onze tuinen, boomgaarden en serres leveren vruchten die aan smakelijkheid en vitaminengehalte verre het uitheemsch fruit overtreffen.”
     
  • In heel wat recepten werd bovendien aangemaand om zuinig te zijn, met geld, maar vooral ook met ingrediënten. Niets mocht verloren gaan. Oud brood ging in broodpudding, en van een overgebleven eiwit werden ‘sneeuwballen’ gemaakt.
     
  • Tegelijk werd de lof gezongen van het leven op het land, dat zoveel verschafte waarmee desserts konden worden gemaakt zonder naar de winkel te moeten gaan. In verschillende recepten op basis van melk of botermelk werd verwezen naar de "gelukkige buitenmenschen die zoo maar met een pan of kruik kunnen scheppen naar hartenlust!".
     
  • Bij fruit hoorde een gelijkaardige boodschap. ’s Zomers, als er fruit in overvloed was, moest de goede huisvrouw dat verwerken om het later te kunnen gebruiken, onder ander voor dessert. Het kon worden gedroogd, ingemaakt, of worden verwerkt tot confituur en gelei. "Het zijn maar luie, onbehendige huisvrouwen die moeten naar den winkel loopen om taartenvulsel en wat vinden ze daar? Gelei van alles behalve fruit, flauw en duur op den koop toe!".
     
  • Het Belgische suikerverbruik steeg sterk in de eerste helft van de 20ste eeuw. Dat had te maken met een aanzienlijke prijsdaling, maar ook met een veranderend suikerbeeld. Suiker werd steeds meer gezien als een waardevolle bron van energie. Desserts die vooral suiker bevatten, zoals chocolade en snoep, werden nochtans streng afgekeurd. Jongens die jong begonnen te snoepen, zouden op twaalfjarige leeftijd zeker en vast "roken als een Araab" en op hun twintig bovendien "bier en jenever drinken als een Zwitscher". 

 

Het volledige verhaal ‘Hemels zoet. Dessert op het Vlaamse platteland, 1900-1940’ lees je op de website van het Centrum Agrarische Geschiedenis.

In deze reeks haalt Veldverkenners in samenwerking met het Centrum Agrarische Geschiedenis elke twee maanden een oude foto, met een verhaal dat verbazend actueel is, van onder het stof.  

Gerelateerde artikels